In ons langetermijngeheugen wordt informatie onbeperkt opgeslagen vanuit het werkgeheugen. Leren gaat over het ophalen en opslaan van informatie in dit geheugen. Ons langetermijngeheugen slaat informatie op die we binnenkrijgen. Deze informatie wordt opgeslagen in zogenaamde schema’s waarbij nieuwe schema’s worden gemaakt of bestaande schema’s worden uitgebreid: dit noemen wij leren. Deze schema’s (kennis en vaardigheden) zijn contextgebonden. Het langetermijngeheugen bestaat uit het niet-declaratieve geheugen en het declaratieve geheugen. Het niet-declaratieve geheugen wordt gebruikt voor geautomatiseerde kennis en vaardigheden, zoals het strikken van je schoenen, zwemmen, lezen en eenvoudige berekeningen. Ook hoort bij dit geheugen associatie: automatisch parate kennis, zoals dat je bij het woord ‘brood’ aan het woord ‘boter’ denkt. Dit kan ook aangeleerd worden door klassieke conditionering, zoals bij Pavlov. Het declaratieve geheugen wordt gebruikt voor niet-geautomatiseerde kennis, zoals een inhoudelijk gesprek voeren of het leren van begrippen. Het bestaat uit het semantische geheugen (feiten, betekenissen en concepten) en het episodische geheugen (gebeurtenissen reconstrueren, op basis van tijd, plaats en emotionele context). Deze twee systemen werken met elkaar samen: zo worden geleerde begrippen gekoppeld aan de context (bijvoorbeeld het verhaal of de fysieke ruimte). Dit zijn dan een soort ankerpunten waardoor je kennis makkelijker kan onthouden en oproepen, maar dat dus ook moeilijker kan doen als de context verandert. Zo herinneren studenten zich vaak ook episodische details van een les (lesverloop), zonder dat zij precies weten wat er is besproken (begrippen). Door het vertellen van verhalen met daarin interessante feiten, kun je gebruikmaken van de verbinding tussen het episodische en semantische geheugen: dit maakt het vertellen van verhalen een krachtige manier om te leren. Door complexe informatie in kleine brokjes te hakken, kan die kennis geautomatiseerd (niet-declaratief) worden. Op die manier kunnen studenten het makkelijker naar boven halen. Daarbij werkt het goed om studenten kennis te laten toepassen (en niet enkel te reproduceren), zodat het minder contextgebonden wordt. Informatie (schema’s) in het langetermijngeheugen wordt niet opgeslagen zoals een bestand op een computer: herinneringen veranderen continu en kunnen zo ook voor valse herinneringen zorgen. Dit kan een probleem zijn bij het leren omdat herinneringen (voorkennis) moeilijk te wijzigen zijn. Het langetermijngeheugen ondersteunt het werkgeheugen doordat al aanwezige informatie gekoppeld kan worden aan nieuwe informatie. Op die manier zorg je voor minder cognitieve belasting (zie Cognitive Load Theory). Door gebruik te maken van leerstrategieën als retrieval practice, spaced practice en interleaved practice versterk je de schema’s rondom de kennis waar je aan werkt. Hierdoor wordt het steeds makkelijker om die informatie uit het langetermijngeheugen naar boven te halen. Dit heet dan leren. Daarbij is het goed om informatie eerst deels te vergeten, zodat je het brein traint om het de volgende keer minder snel te vergeten (beter te onthouden).
Dideau, D. & Rose, N. (2019). Psychologie in de klas: Wat iedere leraar moet weten. Culemborg, Nederland: Phrones
Weinstein, Y., Sumeracki, M., & Caviglioli, O. (2018). Undertanding how we learn: A visual guide. New York, Verenigde Staten: Routledge.