Name | Omschrijving | Stap voor stap | Benodigdheden | Categorie | Meer lezen 1 | Meer lezen 2 | Meer lezen 3 | Tips | Tool 1 | Tool 2 | Tool 3 |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Met deze werkvorm bied je aan het begin van een nieuw onderwijsprogramma heldere informatie waar nieuwe leerstof aan kan worden opgehangen. Het beantwoordt vragen als ‘Waar komen we vandaan? Waar gaan we naartoe? Wat zijn de verbanden tussen deze en vorige lessen?’ Advance organizers trekken dus de aandacht, creëren verwachtingen, activeren de voorkennis en geven richting aan het verdere leerproces. | • Vertel een verhaal, laat een filmpje zien of maak een visueel overzicht (bijv. blokkenschema) van wat er allemaal aan bod gaat komen in het onderwijsprogramma. • Geef in het schema aan waar de nieuwe leerstof aansluit op leerstof die ze al beheersen. • Laat dit vaker terugkomen in de les en geef steeds aan wat de studenten al weten en wat nog niet. | Het onderwijsprogramma moet inzichtelijk gemaakt worden door de docent. | Actief verwerken, zelfregulerend leren | Wil je het makkelijk digitaal vormgeven? Gebruik dan Draw.io | |||||||
Braindump is letterlijk alles wat er in een hoofd zit aan kennis, ervaring en associaties rondom een thema of vraagstuk laten dumpen. Studenten halen opgedane kennis en ervaringen vanuit vorige lessen en vanuit hun eerdere levenservaringen op door het op te schrijven. | • Vraag studenten in stilte, uit het hoofd, op te schrijven wat ze allemaal weten, hebben ervaren en welke associaties ze hebben bij een onderwerp/vraagstuk. • Vraag een aantal studenten te delen wat zij hebben opgeschreven en dit eventueel toe te lichten. • Vraag andere studenten of ze dit herkennen en/of zij aanvullingen hebben. | Geen benodigdheden | Voorkennis activeren | Je kunt de input van studenten weergeven in een mindmap of de onderwerpen onder elkaar opschrijven zodat deze voor de hele groep zichtbaar zijn. Tijdens de uitleg kan je dan nog een aantal keer verwijzen naar de kennis/ervaringen die studenten eerder benoemd hebben | |||||||
Conceptmapping is een werkvorm waarbij studenten eerder gekregen informatie (kennis) verwerken in een overzichtelijk, visueel schema. Het helpt studenten om informatie te ordenen en beter te begrijpen hoe het met elkaar samenhangt. | • Studenten werken individueel. • Geef studenten ieder een A3-vel. • Vraag studenten om de verschillende begrippen/concepten over de leerstof op te schrijven en met elkaar te verbinden: wat heeft met wat te maken? Zo kunnen bepaalde begrippen/concepten met meerdere andere verbonden worden. • Controleer de voortgang als docent regelmatig, bijvoorbeeld door rond te lopen of voorbeelden centraal te bespreken. Op die manier voorkom je misverstanden. | A3 vel per persoon (+pen, potlood of stiften) | Actief verwerken, zelfregulerend leren, instructie geven | • Laat studenten eventueel kleuren of icoontjes toevoegen aan bepaalde begrippen, concepten of verbindingen, om het zo nog duidelijker te maken en onthouden • Werk er eventueel meerdere lessen of doorlopend aan, bijvoorbeeld door deze na iedere week aan te vullen. Zo wordt het ook een handige kapstok voor studenten • Conceptmapping kost oefening en tijd: doe het in het begin eventueel samen, door een start te maken op het bord | |||||||
Bij deze werkvorm vatten studenten leerstof samen in enkele simpele icoontjes, zodat het in één oogopslag (‘in 5 seconden’) duidelijk is. Dit kan bijvoorbeeld een stappenplan of proces zijn. Om dit goed te doen, moeten studenten de leerstof goed kennen; alleen dan kun je tot de essentie komen. | • Laat studenten enkele leuke voorbeelden van “Life in Five Seconds” zien (bv via Google). • Vraag studenten om leerstof waar zij mee bezig zijn op deze manier samen te vatten op een vel papier. • Laat studenten begrippen toevoegen aan de icoontjes/tekeningetjes. • Wijs studenten op ‘less is more’: maak de samenvatting kort, maar krachtig. | • Voorbeelden van Life in Five Seconds • Potlood en papier voor iedere student | |||||||||
De Cornell-methode is niet zozeer een werkvorm, maar een effectieve manier van aantekeningen maken, onthouden en leren. De Cornell-methode leidt tot systematische aantekeningen die overzichtelijk en daarom goed te herzien zijn. Dit zorgt voor een beter begrip en een effectieve manier van opslaan in het geheugen. | Verdeel de pagina waarop je gaat schrijven (dat onthoud je beter dan typen) in drie delen: een smalle verticale kolom links, een brede verticale kolom rechts en een horizontaal vlak onderaan de pagina: • In de rechterkolom komen je uitgebreide aantekeningen te staan. • In de linker kolom komen de belangrijkste steekwoorden te staan. • In het vlak beneden komt een samenvatting van een paar zinnen. Vat de pagina in enkele zinnen samen. | Een blanco vel papier + pen per student | Actief verwerken, instructie geven | Door een blaadje op deel 2 (rechtervlak) te leggen, kun je jezelf overhoren door te checken of je de betekenis van de begrippen links uit het hoofd weet. | |||||||
Met deze werkvorm demonstreer je hoe een oefening wordt uitgewerkt of hoe een handeling wordt uitgevoerd. Dit is heel effectief bij het aanleren van vaardigheden. Hierbij geef je aan waarom elke stap wordt doorlopen. Jij bent op dat moment het model, waarna de studenten zich deze stappen zelf eigen kunnen maken. | • Geef als docent aan dat je een bepaalde vaardigheid gaat demonstreren. Geef daarbij duidelijk aan dat dit een mogelijk voorbeeld is van hoe studenten dit zelf kunnen aanpakken. • Betrek eerder geleerde (relevante) kennis en vaardigheden zo veel mogelijk in je verhaal. • Laat zien op welke problemen je kunt botsen en hoe je die aanpakt. • Stel tussendoor vragen aan studenten die het denkproces bevorderen en hen laten nadenken over waarom je bepaalde handelingen uitvoert. • Laat studenten nu zelf oefenen en bespreek ook alternatieve opties/andere voorbeelden, omdat er vaak meerdere juiste manieren van handelen zijn. | Een goed voorbeeld (om voor te doen of een filmpje) | Actief verwerken | • Je kunt ook een filmpje laten zien waarin voorbeelden worden getoond • Het is handig als je meererdere voorbeelden laat zien zodat het niet lijkt of er maar 1 juiste manier is | |||||||
Dit is een werkvorm waarin je in drie stappen studenten kennis laat maken met een nieuw onderwerp of vraagstuk. Dit geeft je als docent inzicht in het leerproces van de studenten, waardoor je je vervolgstappen kunt bepalen. In de eerste stap denken studenten zelf na, waardoor iedereen de kans krijgt om mee te doen. | • Stel de studenten een vraag of geef ze een opdracht. • Studenten gaan eerst individueel een paar minuten in stilte nadenken over het vraagstuk (denken). • Vervolgens delen ze hun gedachten in duo’s of in een groepje van 3-4 studenten en formuleren gezamenlijk een antwoord (delen). • Laat duo’s of groepjes hun opbrengsten centraal uitwisselen. | Geen benodigdheden | Formatief handelen | • Als er misconcepties zijn over begrippen of concepten, ga hier dan op in • Geef studenten willekeurig een beurt met 'Wheel of names' of Wheel decide' | |||||||
Dit is een werkvorm waarbij je studenten denktijd geeft alvorens zij een vraag centraal beantwoorden. Het helpt om studenten actief kennis op te laten halen en geeft ook studenten die het wat moeilijker vinden een kans. | • Stel centraal een relatief complexe vraag en benoem daarbij dat iedereen denktijd krijgt (1-2 minuten) en dat je het daarna aan een willekeurige iemand gaat terugvragen. • Laat studenten hierna nadenken en eventueel aantekeningen maken. • Vraag een willekeurige student om het antwoord. | 1 of meer goede vragen | • Deze werkvorm kun je uiteraard ook spontaan inzetten • Bedenk goed welke student je aanwijst om het antwoord te geven. Een fout antwoord kan erg leerzaam zijn, maar kan ook kwetsbaar zijn voor de student. Eventueel kun je ook vragen wie het antwoord weet: het denkproces is al geweest, en dat is het belangrijkste • Gebruik eventueel wisbordjes (formaat A4/A5) en laat studenten hier allemaal het antwoord op schrijven. Zo vraag je iedereen nog meer om actief mee te doen én kun je als docent goed zien hoe goed de gehele klas iets heeft begrepen | ||||||||
Detectivewerk is een werkvorm waarbij studenten individueel alleen te horen krijgen dat er iets niet klopt, maar niet wat het precies is: “In jouw werk staan nog vijf misvattingen/fouten, zoek ze en verbeter ze.” Op die manier houd je nakijken behapbaar én moeten studenten actief met de feedback aan de slag. | • Kijk het werk van studenten na en noteer globale feedback bij onderdelen of het totaal zoals: ‘5 dingen niet correct’ of ‘3 dingen missen’. • Geef in de les de tijd om individueel (of in duo’s) te onderzoeken waar de fouten zitten en deze te verbeteren. | Check op begrip | |||||||||
Drie feiten en één leugen is een werkvorm waarbij studenten, op basis van opgedane kennis, een opdracht maken en waarbij klasgenoten vervolgens proberen te achterhalen wat er niet klopt | • Studenten schrijven individueel vier beweringen (drie feiten en één leugen) op over de leerstof. • Laat de studenten groepjes van 3 à 4 vormen. • Eén student stelt om de beurt zijn beweringen voor, zonder te benoemen wat de leugen is. • De andere studenten proberen steeds, gezamenlijk, te kiezen welke een leugen is en dit te onderbouwen. • Tot slot benoemt de student of het correct is of niet. • Bespreek enkele goede lijsten centraal. | Checken op begrip, actief herhalen, formatief handelen | • Laat studenten de lijstjes als huiswerk voorbereiden • Zet enkele goede lijstjes in een Kahoot (Of Mentimeter/Socrative) en doe het klassikaal of werk eventueel met gekleurde kaarten klassikaal (analoog) om te stemmen | ||||||||
Drie minuten denktijd is een werkvorm waarbij studenten nieuwe leerstof verbinden aan voorgaande leerstof en elkaar aanvullen, zonder hulp van de docent. | • Studenten vatten individueel de kern van de nieuwe leerstof samen en hoe dit samenhangt met voorkennis. • Maak groepjes van 2-3 studenten. Elke groep krijgt 3 minuten de tijd om: • Elkaar aan te vullen en tot de beste omschrijving te komen. • Met elkaar een vraag te formuleren die ze nog hebben. • Bespreek eventuele vragen die er zijn. | Actief verwerken, feedback geven, blended leren | • De vraag kan ook een quizvraag zijn voor andere studenten • Gebruik de deze werkvorm vooral wanneer grote stukken leerstof verwerkt moeten worden | ||||||||
Bij deze werkvorm vullen studenten aan het einde van de les een ‘exit ticket’ in: een aantal vragen over de les en/of leerstof. Deze kun je inzetten om kennis te laten ophalen en/of feedback te geven op de les. Eventueel kunnen ze hier ook vragen kwijt die ze nog hebben. Hier kun je eventueel een volgende keer op terugkomen. | • Laat studenten aan het einde van de les een aantal vragen beantwoorden, bijvoorbeeld middels het format 321 (zie afbeelding hieronder). • Bekijk achteraf de antwoorden of vragen en kom daar mogelijk op teru | Format voor exit ticket. Dit kunnen standaard vragen zijn of juist inhoudelijke vragen. | Checken op begrip | • Je kunt inhoudelijke vragen laten gaan over de les die zojuist is geweest, maar ook juist over een les van vorige week of iets langer geleden: op die manier herhalen studenten de leerstof • Als je er ruimte voor geeft op de Exit Ticket, kun je eventuele vragen een les daarna beantwoorden. Kies er dan willekeurig een aantal uit of kies de meest voorkomende • De inzet van de Exit Ticket kost eerst even tijd, maar naarmate je het vaker doet wordt het voor zowel de docent als studenten een nuttige routine • Inhoudelijk kun je dit ook aan het begin van je les doen (zie: Startvragen) • Wil je dit digitaal (op afstand) doen? Gebruik dan ExitTicket.nl | |||||||
Dit is een werkvorm waarbij studenten in groepen ergens ‘expert’ in worden, om dit vervolgens met elkaar te delen. Het helpt studenten om de leerstof te verwerken en te leren samenwerken. | • Laat studenten in groepjes van 3-4 personen werken. • Zorg ervoor dat iedere groep een deeltaak/deelvraag kan krijgen toebedeeld. • Stel een vraag of geef een opdracht waar de klas mee aan de slag gaat. • Laat de groepen hun deeltaak/deelvraag uitwerken of beantwoorden, of laat de groepen zich ergens in verdiepen. • Hussel vervolgens de verschillende groepen, zodat er in iedere nieuwe groep 1-2 expert(s) van iedere deeltaak/deelvraag zitten. Laat hen vervolgens samen het antwoord geven of het product maken. • Ga vervolgens bij de verschillende groepen langs en/of bespreek het centraal. | • Een vraag of opdracht • Informatie per deeltaak/deelvraag | Actief verwerken | • Zorg ervoor dat de verschillende experts elkaar écht nodig hebben, bijvoorbeeld door een vraag te stellen waar alle aspecten aan bod komen • Laat de verschillende experts zich ook expert voelen: geef hen bijvoorbeeld een kleur of kaart, en écht verdiepende informatie, zodat zij daadwerkelijk expert zijn • Een variant kan zijn dat de verschillende experts samen in een groep starten en vervolgens in bijvoorbeeld verschillende lokalen informatie ophalen, om vervolgens terug te keren bij hun oorspronkelijke groep en dit te delen. Daarbij kunnen zij dan ook een plan van aanpak maken | |||||||
Bij deze werkvorm krijgen studenten feedback op een (formatief) product of toets, maar moeten zij zelf nog achterhalen waar de feedback precies vandaan komt. Dit omdat geschreven feedback of toelichting vaak onvoldoende wordt gelezen. Op deze manier zit het denkproces en het leren bij de studenten, in plaats van bij de docent. | • Maak een ‘feedbacklegenda’ (zie afbeelding). • Geef studenten feedback: zet stippen bij antwoorden of onderdelen van het product. • Laat studenten achterhalen waar de feedback vandaan komt (‘Ik mis iets… maar wat dan…’) en laat hen dit vervolgens verbeteren. • Laat studenten elkaar helpen waar wenselijk en pas naar jou toe komen als ze er echt niet uitkomen. | • Een feedbacklegenda • Toetsen of producten van studenten | Feedback geven | • Leg studenten goed uit waarom je deze werkvorm doet • Het nakijken op deze manier kan even wennen zijn, maar zorgt voor een hoger leerrendement bij studenten | |||||||
Een feedbacksheet is een overzicht waarin je als docent algemene (veelvoorkomende) feedback aangeeft. Op die manier ben je als docent een stuk minder tijd kwijt én kunnen studenten van en met elkaar leren. | • Kijk het werk van studenten na en noteer de fouten/misconcepties op een centraal punt. • Noteer de fouten/misconcepties met feedback in de feedbacksheet. • Deel (presenteer) de feedbacksheet tijdens een les. • Laat studenten (in groepjes) hun werk verbeteren. | • Een blanco feedbacksheet (zie hierboven) • Toetsen of producten van studenten | Feedback geven, formatief handelen, zelfregulerend leren | Door namen bij punten te noteren kun je er een collectief leerproces van maken: laat studenten elkaar opzoeken en samenwerken. Een veilig klassenklimaat is hiervoor wel noodzakelijk | |||||||
Genummerde hoofden is een werkvorm waarbij studenten in groepjes van 3-4 studenten aan een opdracht werken en waarbij vervolgens één wordt gekozen om het terug te koppelen aan de groep. | • Vorm groepjes van 3-4 studenten en laat ieder lid zichzelf een nummer geven (1-4). • Laat studenten individueel aan een grote of meerdere kleine opdrachten werken. • Laat studenten daarna in de groepjes de antwoorden met elkaar vergelijken om tot de beste antwoorden te komen. • Noem nu één nummer (1-4). Alle studenten met dat nummer worden betrokken bij de nabespreking: ‘Wat heeft jouw groepje als antwoord? En wat hebben de andere groepjes?’ etc. | Eén of meer opdrachten voor studenten om aan te werken. | Check op begrip | ||||||||
Live beoordelen is een werkvorm waarbij studenten vragen beantwoorden die je als docent tegelijkertijd, zichtbaar voor de rest van de klas, hardop nakijkt. Op die manier kan de hele klas leren van elkaar. | • Laat studenten tijdens de les (open) vragen beantwoorden, bijvoorbeeld op een Padlet (zie toolbox). • Maak de antwoorden live zichtbaar via een beamer. • Pauzeer af en toe de les en licht er één of meer antwoorden uit, die je van feedback voorziet. • Laat studenten vervolgens hun eigen werk of dat van een ander met dat voorbeeld nakijken. | • Goede vragen • Een tool, zoals Padlet | Checken op begrip, feedback geven, blended leren, formatief handelen | • Open vragen lenen zich het beste voor deze werkvorm • Je kunt ook vragen stellen, zoals: 'welk antwoord vinden jullie het beste?' of 'hoeveel punten zou je dit antwoord geven?' | |||||||
Bij deze werkvorm koppelen studenten vragen en antwoorden aan elkaar. Ze gaan actief bezig met de leerstof en zowel de student als de docent heeft na afloop van het spel helder waar nog leerpunten liggen. | • Maak memorykaartjes: één set met vragen en één set met antwoorden. • Verdeel de losse kaartjes over studenten (klassikaal). • Laat een student met een vragenkaart een vraag voorlezen. • Laat dezelfde student zelf antwoord geven op de vraag óf vraag wie het juiste antwoord heeft. • Bespreek het antwoord centraal. • Ga zo alle vragen af. | Zelfgemaakte memoryset met vragen en antwoorden. | Actief herhalen | • Je kunt deze werkvorm ook de studenten zelf laten uitvoeren in groepjes van 4 in plaats van klassikaal. Dit werkt vooral goed als de gehele groep erg groot is. Na afloop kan je klassikaal de lastige vraagkaartjes bespreken • Je kunt dit ook als een 'klassiek' memoryspel spelen in groepjes, waarbij alle kaarten omgekeerd op tafel liggen en studenten de sets bij elkaar moeten zoeken | |||||||
Deze werkvorm zorgt ervoor dat studenten de belangrijkste begrippen en verbanden van de net aangeleerde kennis actief moeten ophalen en verwerken. Op deze manier krijgen studenten en docenten inzicht in wat zij al wel en niet weten. Dit geeft richting aan waar zij nog nadruk op kunnen leggen in het leerproces. | • Schrijf van tevoren de conclusie of samenvatting van de leerstof in een aantal zinnen (in een PowerPoint of op een flap), en laat daarin de belangrijke begrippen of verbanden weg. • Lees de samenvatting voor aan de studenten. • Laat alle studenten opschrijven welk woord volgens hen ontbreekt. • Bespreek dit eerst in duo’s en daarna centraal. | Een geschreven samenvatting van de leerstof waarin een aantal belangrijke woorden/verbanden zijn weggelaten op flap of powerpoint. | Feedback geven | Je kunt studenten ook elkaars samenvatting laten aanvullen, alvorens dit klassikaal te bespreken | |||||||
Bij deze werkvorm bouwen studenten samen kennis op door gezamenlijk hardop na te denken over problemen. | • Geef alle studenten één of meer relatief complexe meerkeuzevragen (zie voorbeeld in afbeelding) en laat hen die voor zichzelf in stilte beantwoorden. Laat studenten daarbij bij ieder antwoord aangeven hoe zeker hij of zij van het antwoord is: een 1 voor ‘zeker’, een 2 voor ‘onzeker’ en een 3 voor ‘gegokt’. • Vorm groepen van 2-3 studenten en laat hen aan elkaar de antwoorden en zekerheidsgraad aangeven. • Laat studenten nu weer individueel hun antwoorden en zekerheidsgraad bekijken en hierin eventueel wijzigingen maken. • Bespreek de antwoorden en redeneringen er achter nu centraal. Wat hadden studenten? Welke misverstanden zijn er? | Eén of meer relatief complexe meerkeuzevragen. | Actief verwerken, feedback geven, differentiatie, instructie geven | ||||||||
Bij deze werkvorm krijgt een student tips om zijn/haar (geschreven) product te verbeteren doordat peers vanuit specifieke expertise tips geven. Het is hierbij van belang dat peers goed weten wanneer feedback effectief is, dus dit moet van tevoren worden uitgelegd. Daarbij is het goed om te weten dat met name de studenten die de feedback geven het hoogste leerrendement hebben. | • Bespreek met studenten tips en regels voor het geven en ontvangen van feedback. • Laat studenten zelf aangeven waar ze feedback op willen ontvangen (gebruik hierbij leerdoelen, beoordelingscriteria of procescriteria). • Maak expertgroepjes van 3-4 studenten die elk feedback geven op een specifiek onderdeel van het product (bijv. expertgroep schrijfstijl, expertgroep analytische vaardigheden, etc.). • De ontwikkelaar van het product blijft altijd eigenaar van zijn eigen tekst: hij/zij beslist welke wijzigingen wel of niet doorgevoerd worden en op welke manier. | Heldere doelen/criteria wat een student moet opleveren/kunnen | Feedback geven, motivatie, formatief handelen | Leer studenten eerst over hoe zij feedback effectief kunen inzetten | |||||||
Piramide is een coöperatieve structuur waarbij de studenten opdrachten eerst in een team oplossen en daarna steeds zelfstandiger worden. Door een opdracht eerst samen uit te voeren, kunnen ze een beroep doen op elkaars voorkennis. Daarna moeten de studenten in staat zijn de opdracht zonder elkaars hulp uit te voeren. | • Vorm groepjes van 3-4 studenten en laat ieder groepje samen enkele (complexe) vragen beantwoorden. • Vorm daarna groepjes van 2 studenten en laat ieder groepje samen enkele gelijkwaardige, maar andere vragen beantwoorden. • Laat studenten tot slot individueel enkele gelijkwaardige, maar andere vragen beantwoorden. | Ongeveer 9+ (3+ per ronde) relatief complexe vragen over de leerstof | Actief verwerken, motivatie | • Door de studenten eerst samen te laten werken en dan pas zelfstandig kun je hen relatief moeilijke oefeningen laten maken. Denk dus na over de oplopende moeilijkheidsgraad van de aangeboden opdracht • Kijk gaandeweg of bepaalde groepen in stand moeten blijven of eerder moeten spitsen, afhankelijk van hoe zij het doen • Benadruk hierbij aspecten rondom de 'growth mindset' naar studenten toe als zij onzeker zijn | |||||||
Bij deze werkvorm gaan studenten zelf onderdelen van de theorie uitleggen aan elkaar. Op die manier moeten studenten kennis ophalen en dusdanig verwerken dat de ander het begrijpt. Een voordeel is dat de docent direct ziet wat de studenten al weten en waar nog extra uitleg nodig is. Je kunt de werkvorm inzetten nadat de theorie is behandeld of als start van de les om de thuis bestudeerde leerstof te bespreken. | • Maak duo’s of groepjes van 3-4 studenten. • Laat studenten elkaar bepaalde begrippen, concepten of een onderwerp uitleggen. • Laat hen dit eventueel op papier of een flipover-vel uitwerken. • Laat iedere subgroep de theorie vervolgens aan de hele groep presenteren in de vorm van een korte pitch. • Geef studenten feedback aan de hand van de pitches: geef aan wat goed ging, waar een student uiteindelijk moet uitkomen en hoe hij/zij vervolgstappen kan zetten om daar te komen. | • Timer • Flip-over of blaadjes | Actief herhalen, checken op begrip | • Je kunt de begrippen, concepten of onderwerpen ook (willekeurig) verdelen onder de groepjes • Je kunt deze werkvorm ook gebruiken om nieuwe informatie (bv. via artikelen) aan elkaar uit te leggen • Je kunt deze werkvorm ook gebruiken om elkaar goed feedback te leren geven | |||||||
De placematmethode is een werkvorm die geschikt is om de voorkennis van de studenten in kaart te brengen of de studenten na te laten denken over hetgeen ze geleerd hebben tijdens een les. Daarnaast zet het studenten aan om op een gestructureerde manier samen te werken met als doel samen kennis te ontwikkelen. | • Vorm groepjes van maximaal 4 studenten. • Iedere groep krijgt een placemat (zie afbeelding) en enkele vragen. • Elke student beantwoordt individueel de vragen in zijn of haar vak. • De groepen bespreken elkaars antwoorden en noteren de beste in het midden. • Iedere groep geeft centraal aan wat hun uiteindelijke (top) antwoorden zijn. | • 1A3 vel per groepje • Enkele vragen over de leerstof | Voorkennis activeren | • Voeg een ronde toe waarbij 1 student per groep bij andere groepjes kan kijken (voordat zij antwoorden in het midden zetten) • Deze werkvorm kan ook goede worden gebruikt om voorkennis te activeren of leerstof te herhalen | |||||||
Studenten beantwoorden individueel een aantal vragen om aanwezige (voor)kennis naar boven te halen. Op die manier vergeten studenten het een volgende keer minder snel (herhaling) en krijgen zowel de studenten als de docent inzicht in wat het (start)niveau is. Vervolgens kun je als docent je les hierop aanpassen. | • Ontwikkel een aantal (online) vragen/stellingen over het te behandelen onderwerp. • Laat studenten de vragen individueel beantwoorden. • Bespreek per vraag de antwoorden en vraag een aantal studenten specifiek om toelichting. • Leg uit welk antwoord het juiste antwoord is. • Laat studenten daarna leerpunten voor zichzelf opschrijven: wat heb ik nog te leren? | • Quizvragen passend bij het thema/onderwerpen van de leerstof. • studenten en de docent hebben een device nodig (bij digitale vragen) Handige tools zijn: • Socrative • Mentimeter • Kahoot | Check op begrip, feedback geven | • Je kunt dit ook in groepjes laten doen ('pubquiz') • Je kunt ook studenten (groepje) elkaars antwoorden laten nakijken | |||||||
Retrieval Practice Challenge Grids, of simpelweg Retrieval Grids, zijn als schaakborden waarop studenten heen en weer springen om vragen te beantwoorden. Zij doen dit op hun eigen volgorde en op hun eigen snelheid en kunnen zelf kiezen of zij voor een makkelijke of juist moeilijkere vraag gaan. Het is een leuke manier om kennis op te halen en jezelf te testen. | • Laat studenten groepjes van 2-4 personen maken (afhankelijk van de grootte van de grid). • Geef ieder groepje een retrieval grid op papier en een pen. • De studenten kiezen om de beurt een vakje uit en beantwoorden deze vraag. Hebben ze het goed? Dan krijgen ze het aantal punten dat ervoor staat. • De student met de meeste punten wint! | Een retrieval grid van de leerstof | Actief herhalen, differentiatie, zelfregulerend leren | • Geef studenten een antwoordenmodel om de antwoorden te checken of ga er vanuit dat er altijd wel en groepsgenoot is die het antwoord weet. Dit laatste maakt ook dat studenten het gaan vragen (en zo leren) als niemand het weet • Laat studenten eventueel met een pion heen en weer springen dan de vakjes afvinken, dit maakt het wat meer tot een leuk spel • Kijk naderhand klassikaal wie de hoogte score had. Wie kent de leerstof het beste? | |||||||
Bij deze werkvorm laat je studenten actief aantekeningen maken of samenvatten: je laat ze steeds een tijd luisteren of lezen, en dán pas aantekeningen maken. Op deze manier vraag je studenten actiever te luisteren of lezen en de informatie vervolgens actief te verwerken. | • Vraag studenten om actief te luisteren: niet schrijven! • Geef studenten na enkele minuten of langer (afhankelijk van hoe vol je verhaal of instructie is) de tijd om aantekeningen te maken. • Bespreek eventueel centraal of middels Denken-Delen-Uitwisselen wat ze hebben opgeschreven. | Notieblok of computer per student | Actief verwerken, actief herhalen | Dit kun je lerlingen ook goed laten toepassen bij het samenvatten: leer hen om te lezen, het boek dicht te doen, dán de samenvatting te schrijven en vervolgens deze aan te vullen door het boek weer open te doen. Zo wordt samenvatten een actief proces. | |||||||
Rubric Carousel is een werkvorm waarbij studenten samen een rubric maken. Ze zijn hierdoor actief bezig met de (succes)criteria, wat helderheid geeft over de verwachtingen en richting geeft aan het leren. Het idee van de opdracht is dat groepjes studenten een uniek deel van een rubric maken (bijvoorbeeld 2 van de 6 criteria). Dit rouleert een aantal keren, zodat alle groepjes het hebben gezien. Zo werken de groepjes samen stap voor stap aan één rubric. | • Vorm groepjes van 2-4 studenten. • Geef ieder groepje een analytische rubric (zie afbeelding), waarbij enkel de criteria en niet de niveaus zijn ingevuld. • Laat ieder groepje bij een aantal criteria (bijv. 2/6) de niveaus invullen. • Rouleer de deels ingevulde rubrics enkele keren tussen een aantal groepjes en laat elk groepje de ingevulde niveaus aanvullen, totdat alle groepjes het hebben gezien. • Doe dit nogmaals en eventueel vaker tot het langs alle groepjes is gegaan. Laat ieder groepje hun oorspronkelijke criteria definitief maken. • Maak het klassikaal - door het centraal te bespreken - tot één rubric. • Bespreek keuzes voor niveaus klassikaal: waarom is iets niveau 1, 4? etc. | Een (deels) blanco rubric per groepje | Verwachtingen verhelderen | • Eventueel kun je de criteria zelf ook nog niet geven. Dit maakt het wel een stuk complexer voor studenten • Het is noodzakelijk dat er al wat kennis over een onderwerp aanwezig is: je merkt dat studenten vaak relatief hoge verwachtingen hebben voor zichzelf • Doe aan goed verwachtingsmanagement: het is een werkvorm, een oefening: studenten maken niet hun eigen beoordeling. Al kun je natuurlijk wel elementen ('de beste voorbeelden') gebruiken • Maak de rubric eventueel buiten de les om tot één geheel en gebruik deze tussentijds om het leren te sturen | |||||||
Bij deze werkvorm krijgen studenten feedback (van elkaar of de docent) middels een Rubric van één (Single-point-rubric). Dit is een rubric waarbij de criteria in het midden staan, en links en rechts daarvan kan worden ingevuld wat goed gaat of wat juist nog beter kan. Het voordeel van dit format is dat het niet over niveaus (onvoldoende, voldoende, etc.) gaat, maar dat er meer holistisch gekeken wordt naar criteria. Dit kan worden gebruikt op weg naar een eindbeoordeling middels een standaard, analytische rubric. | • Studenten nemen hun (tussen)product mee. • De studenten geven elkaar peerfeedback met behulp van de Rubric van één, door deze voor elkaar in te vullen. • Eventuele opvallendheden of belangrijke punten worden klassikaal besproken. | • studenten met een (tussen)product • Een 'Rubric van één' per persoon of groepje | Feedback geven | • Je kan er ook voor kiezen om als docent de studenten feedback te geven • Het werken met dit (open) type rubric is vaak even wennen: oefen hier met studenten mee, bijvoorbeeld door een product klassikaal te bespreken • Houd (richting het einde) eventueel de officiële, analytische beoordelingsrubric er bij als referentie (maar wees je er van bewust dat dit ook sturend kan zijn) | |||||||
Bij een S-O-S geeft de docent een stelling (statement – S) waarover de studenten een mening (opinion – O) geven die ze staven met argumenten (support – S). Het kan gaan over de eigen mening van de studenten, maar ook over de meningen van auteurs van teksten die ze hebben gelezen. | • Formuleer klassikaal een stelling waarover de studenten een onderbouwde mening moeten geven. • De studenten geven (individueel of in groepjes) aan of ze het al dan niet eens zijn met de stelling. • Daarna formuleren ze de argumenten waarmee ze hun mening willen onderbouwen. • Bespreek enkele argumenten en onderbouwingen. | Enkele goede stellingen | Voorkennis activeren | • Gebruik de modelling techniek om deze werkvorm uit te leggen aan de studenten. Hierbij voer je de opdracht zelf uit terwijl je het denkproces dat je doorloopt luidop verwoordt: “De vraag is …. . Om die vraag te beantwoorden moeten we eerst … .” • Deze werkvorm kan gebruikt worden bij het begin van een onderwerp om voorkennis te activeren • Deze werkvorm kan ook gebruikt worden om de studenten te helpen bij het lezen en schrijven van argumenterende teksten | |||||||
Start je les met een aantal vragen die gaan over leerstof van de afgelopen les(sen). Studenten beantwoorden deze bij binnenkomst voor zichzelf, waarna je deze kort bespreekt aan het begin van de les. Op die manier laat je studenten kennis ophalen en kun je als docent meteen zien waar de studenten staan, voordat je verder gaat met nieuwe stof. | • Schrijf 3 vragen op het bord of op je PowerPoint. • Laat studenten deze beantwoorden bij binnenkomst. • Bespreek de vragen met de hele groep. | Vragen die gaan over eerder geleerde leerstof | Voorkennis activeren, Verwachtingen verhelderen | • Naarmate je dit vaker doet, wordt het een gewoonte die enkele minuten kost. Op die manier begint je les rustig én nuttig • Dit kun je ook aan het einde van de les doen (zie: Exit Ticket) | |||||||
Dit is een werkvorm waarbij studenten enkele (toets)vragen maken en deze door één of meer andere studenten laten beantwoorden. Het helpt studenten om goed na te denken over de leerstof en inzicht te krijgen in een eventuele toets die komt. | • Laat studenten (individueel, in duo’s of in groepen van 3-4 studenten) werken. • Vraag de studenten om een aantal (5-10) vragen te maken over de leerstof. Bij voorkeur zijn dit open vragen, mits het bij het doel past. • Rouleer vervolgens de vragen tussen de studenten en laat hen elkaars vragen beantwoorden. • Laat de oorspronkelijke student(en) vervolgens de vragen nakijken. • Bespreek de vragen klassikaal: wat was moeilijk of makkelijk? Wat waren goede vragen? | • Pen en papier • Voorkennis over het ontwerp | Actief herhalen, Verwachtingen verhelderen | Deze werkvorm zet je in zodra er al aardig wat leerstof is behandeld | |||||||
Bij deze werkvorm krijgen studenten een aantal eindproducten te zien die ze op volgorde gaan leggen van ‘minder goed naar goed’. Het helpt studenten om inzicht te krijgen in waar zij naartoe werken en wat een goed product maakt. | • Maak groepjes van 3-4 studenten. • Doorloop met de groep de opdrachtomschrijving van het product waar zij naartoe werken. • Geef ieder groepje een aantal producten (van voorgaande jaren). Bij voorkeur zijn dit goede en minder goede producten, die soms erg vergelijkbaar zijn. • Vraag studenten deze op volgorde te leggen van ‘minder goed naar goed’ en dit te onderbouwen, bijvoorbeeld door aantekeningen te maken. • Bespreek de bevindingen centraal: welke volgordes liggen er? Op basis waarvan is de volgorde bepaald door de verschillende groepen? | • De opdrachtomschrijving • 3-5 producten waar studenten naartoe werken • Eventueel een beoordelingsformulier of rubric | Verwachtingen verhelderen, checken op begrip | • Door hierbij ook de rubric of het beoordelingsformulier te geven, krijgen studenten ook meteen helder wat er van hen verwacht wordt en hoe de criteria er in praktijk uitzien • Je kan studenten de producten ook laten becijferen met behulp van de rubric of het beoordelingsformulier, om vervolgens als docent de cijfers te noemen die oorspronkelijk zijn gegeven voor de verschillende producten • Je zou de groepen, alvorens het centraal te bespreken, bij elkaar kunnen laten kijken om vervolgens mogelijk hun volgorde te laten wijzigen | |||||||
Bij vergelijkend beoordelen vergelijken studenten diverse paren van producten met elkaar, waarbij zij iedere keer het beste kiezen. Dit wordt naderhand centraal besproken. Op die manier werken zij aan hun kwaliteitsbesef. | • Stel ±5 paren van producten of voorbeelden van antwoorden op open vragen samen. Dit is één keer wat werk, maar vervolgens kun je de sets jaren gebruiken. Leg de paren digitaal of geprint klaar. • Zorg voor criteria op basis waarvan studenten de keuze moeten maken. Dit kunnen bijvoorbeeld de beoordelingscriteria zijn. • Laat studenten individueel, in tweetallen of kleine groepjes de paren bestuderen en per paar kiezen welke zij het beste vinden (A of B). Laat de studenten per paar noteren waarom zij de keuze maken. • Bespreek de conclusies centraal. Doe dit door per paar te checken wie welke keuze heeft gemaakt en goed stil te staan bij die keuze: hoe zijn jullie tot de keuze gekomen? Waarom heb jij als docent hetzelfde of iets anders gekozen? • Laat studenten benoemen of opschrijven wat zij hebben geleerd door deze werkvorm en hen vervolgens met de verrijkte kennis hun eigen product of antwoorden bijwerken waar wenselijk. | Enkele paren (sets) met producten. | Feedback geven, verwachtingen verhelderen, formatief handelen, zelfregulerend leren, instructie geven | • Je kunt ook de keuze maken om paren te maken van producten of antwoorden van studenten zelf. Dit is betekenisvoller, maar vraagt ook significant meer voorbereiding en het kan kwetsbaar zijn voor studenten. • Je kunt studenten de keuze ook laten baseren op hun aanwezige voorkennis (dus zonder de beoordelingscriteria te geven). Zo houd je de dialoog over kwaliteit meer open en zet je sterker in op het activeren van de voorkennis. | |||||||
Vissenkom is een werkvorm waarbij studenten in een groep met elkaar discussiëren, terwijl de andere studenten meekijken, feedback geven en eventueel doorwisselen. Het helpt studenten om leerstof actief te verwerken. | • Laat 3-4 studenten in het midden of vooraan in een groepje zitten. Dit is de vissenkom. De rest van de studenten zit eromheen. • Stel de studenten in de vissenkom een complexe vraag of leg hen een stelling voor. Bij voorkeur doet dit aanspraak op hun voorkennis. • Laat de studenten in de vissenkom over de stelling of complexe vraag met elkaar in gesprek gaan. • De andere studenten kijken toe en maken aantekeningen. • Houd als docent afstand en stuur het gesprek waar nodig. • Bespreek naderhand het gesprek met de studenten: wat viel op? Miste er nog iets | • Een vraag of opdracht • Informatie per deeltaak/deelvraag | Actief herhalen, formatief handelen | • Laat studenten eventueel doorwisselen. Bijvoorbeeld als zij zijn uitgesproken óf denken iets te kunnen aanvullen. Hierbij kun je bijvoorbeeld studenten vragen om naar voren te komen en op jouw signaal een andere student op de schouder te tikken en zo door te wisselen. Op die manier betrek je alle studenten nog actiever • Wil je dit digitaal (op afstand) doen? Laat dan bijvoorbeeld een aantal studenten met elkaar in gesprek gaan op Microsoft Teams, en laat de rest enkel luisteren. Bespreek het gesprek vervolgens zoals hierboven omschreven met alle aanwezigen | |||||||
Als je theorie presenteert, combineer dan woorden met bijbehorende afbeeldingen of icoontjes. Op die manier spreek je het verbale proces (ontcijferen van woorden) en het iconische proces (ontcijferen van beelden) in je hersenen aan. Zo ben je dus dubbel aan het coderen en blijft de theorie beter beklijven. | • Maak een presentatie waarbij je steekwoorden laat ondersteunen door beelden (zoals de icoontjes die je makkelijk kunt invoegen in PowerPoint). • Tijdens de presentatie lees je de tekst niet letterlijk voor, maar laat je studenten de tekst zoveel mogelijk zelf lezen. | PowerPoint of Prezi met icoontjes, foto's, plaatjes | Samen leren, leren stimuleren | • Gratis icoontjes bij Flaticon • Laat de icoontjes simpel en doelgerelateerd zijn. Less is more • PowerPoint biedt de mogelijkheid om icoontjes toe te voegen | |||||||
Bij deze werkvorm onderzoeken studenten welke stappen er moeten worden genomen om tot het eindproduct te komen. Het helpt studenten om meer zicht te krijgen op het (leer)proces dat zij gaan doorlopen en waar zij naartoe werken. | • Maak groepjes van 3-4 studenten. • Doorloop met de groep de opdrachtomschrijving van het product waar zij naartoe werken. • Geef ieder groepje één eindproduct. • Vraag studenten om te bedenken wat voor acties er allemaal nodig zijn om tot dit eindproduct te komen: informatie zoeken over…, opmaak maken, een interview afnemen, etc. Laat ze dit ergens opschrijven of visueel maken. • Bespreek de bevindingen centraal: wat voor acties zijn er allemaal nodig? • Koppel dit vervolgens aan de planning voor de komende weken: met wat gaan we wanneer aan de slag? En wat moet je echt helemaal zelf doen? Waar is hulp bij wenselijk? | • De opdrachtomschrijving • 1 product waar studenten naartoe werken (+ beoordelingsformulier/rubric) | Actief verwerken, verwachtingen verhelderen, zelfregulerend leren, zelfregulerend leren | Je zou de groepen kunnen vragen om tijd te koppelen aan de verschillende acties. Eventueel door te zeggen: splits alles op in taken van maximaal 30 minuten. Zo krijgen zij inzicht in het werk wat zij in z’n totaliteit gaan verzetten. Dit zou je dan nog kunnen koppelen aan scrummen, waarvoor je dan bijvoorbeeld Trello kan gebruiken | |||||||
Met deze werkvorm kun je studenten een antwoord laten voorspellen op basis van voorkennis. Op deze manier zorg je ervoor dat ze ontvankelijker zijn voor nieuwe kennis die je hen wilt aanleren. | • Stel, zonder dat studenten al les hebben gehad over een onderwerp, de vraag om te voorspellen wat het antwoord zou kunnen zijn. • Laat elke student zijn/haar voorspelling (met onderbouwing) opschrijven. • Vraag vervolgens aan een aantal studenten wat hun antwoord is. • Leg vervolgens de nieuwe kennis uit. • Laat studenten daarna reageren wie dit had voorspeld en bespreek dit na. | Geen benodigdheden | Voorkennis activeren, instructie geven | • Je zou bij deze werkvorm ook alleen een voorspelling kunnen laten doen door studenten zonder dit verder na te bespreken omdat het er vooral om gaat dat studenten ontvankelijk worden voor nieuwe kennis door er al over na te gaan denken • Als studenten het lastig vinden om te voorspellen, kan je ook vragen wat ze graag willen leren rondom dit onderwerp | |||||||
Dit is een werkvorm waarbij studenten na afloop van behandelde kennis/vaardigheden alle vragen die zij hebben kunnen inbrengen. Andere studenten kunnen deze vragen beantwoorden. Het voordeel hiervan is dat de studenten die de antwoorden geven ook effectief leren doordat zij het antwoord formuleren. | • Behandel eerst theorie of oefen met een aantal vaardigheden. • Vraag vervolgens aan de studenten of zij nog vragen hebben en noteer al deze vragen op een flap of het bord. • Kies een aantal vragen uit en vraag of een andere student die het antwoord wel weet, de vraag wil beantwoorden. • Vul als docent zo nodig het antwoord aan. • Vragen die nog niet beantwoord zijn, geef je mee als opdracht aan de student om zelf op te zoeken. • De volgende les bespreek je wederom de antwoorden op de vragen die studenten thuis hebben bestudeerd. | Geen benodigdheden | Checken op begrip | • Je kunt deze werkvorm ook uitvoeren met kleine whiteboards waarop studenten hun vraag schrijven • Je kunt de vragen ook ophalen via een programma als Padlet of Mentimeter | |||||||
Bij “Welk Woord Weg” krijgen studenten 3 of 4 woorden (personen, plaatsen, concepten, etc.) te zien waarbij zij moeten onderbouwen welk begrip niet in het rijtje thuishoort. Daarbij is het vaak zo dat er verschillende woorden zijn die je weg kan laten, afhankelijk van de argumenten. Een simpele en leuke manier om actief met de leerstof bezig te zijn. | • Geef studenten individueel, in groepjes of klassikaal een rij van 3-4 woorden. • Laat studenten voor zichzelf of in de groep noteren welk begrip ze zouden weglaten en waarom. • Laat de studenten dit met elkaar of klassikaal bespreken. Welke argumenten zijn er? | • Enkele rijen van 3-4 woorden die met elkaar te maken hebben, maar waarbij er minimaal 1 begrip is wat minder goed in de rij thuishoort. • Voorbeeld: auto - fiets - bus - vrachtwagen. Je kunt de fiets weglaten, omdat deze twee wielen heeft, de vrachtwagen omdat deze niet gemaakt is om personen te vervoeren. Bij voorkeur moeten de argumenten niet zo makkelijk te vinden zijn. | Checken op begrip, formatief handelen | • Doe dit voorafgaande aan de opdracht voor met een simpel voorbeeld (zoals hierboven), zodat de studenten goed begrijpen hoe het werkt en welke denkopties er zijn | |||||||
Bij ‘Wie of wat ben ik?’ krijgen studenten een begrip toegewezen en moeten ze raden wie of wat ze zijn door vragen te stellen aan medestudenten. | • Geef alle studenten een begrip van deze les of een van de vorige lessen. Doe dit zo dat ze het zelf niet kunnen zien, maar de rest wel. Doe dit bijvoorbeeld door deze op de rug te plakken (post-it) of met een elastiek om het hoofd. • Laat studenten nu rondlopen en aan elkaar ja-nee vragen stellen om erachter te komen wie of wat ze zijn. De studenten mogen elke persoon maar één keer een vraag stellen. • Wanneer een student het juiste antwoord heeft achterhaald, mag hij of zij gaan zitten. | • Eén begrip per studenten op een kaartje. Hierbij kunnen begrippen gerust vaker voorkomen (wel goed om dit ook vooraf aan te geven). • Materiaal om het vast te maken aan de studenten. Gebruik bijvoorbeeld post-is of een elastiek om het hoofd. | Checken op begrip, actief herhalen, motivatie | • Deze opdrachten kan ook worden gedaan door studenten in groepjes te aan tafel te laten zitten en zoveel mogelijk te raden. • Variant: één student gaat naar de gang en bespreekt met de docent welk begrip hij of zij is. Vervolgens komt de student terug in de klas en stellen de andere studenten (eventueel in groepsverband) om de beurt ja-nee vragen om er achter te komen wie of wat de student is. | |||||||
Studenten beantwoorden individueel een aantal vragen om aanwezige (voor)kennis naar boven te halen. Op die manier vergeten studenten het een volgende keer minder snel (herhaling) en krijgen zowel de studenten als de docent inzicht in wat het (start)niveau is. Vervolgens kun je als docent je les hierop aanpassen. Door de antwoorden op een whiteboard te laten schrijven en deze omhoog te laten houden, zorg je ervoor dat iedereen actief meedoet en dus nadenkt. | • Elke student krijgt een mini whiteboard (wisbordje). • De docent stelt een aantal vragen over de leerstof. • Elke student schrijft zijn of haar antwoord(en) op en houdt de whiteboard omhoog. • Bespreek klassikaal welke antwoorden goed zijn. | • Mini whiteboards voor elke student • Whiteboard stiften voor elke student • Aantal vragen over de leerstof | Checken op begrip, formatief handelen | • Na afloop kun je studenten vragen de belangrijkste leeruitkomsten voor zichzelf op te schrijven en mee naar huis te nemen • Je kunt deze werkvorm ook digitaal (op afstand) uitvoeren met Whiteboard.fi | |||||||
Dit is een wolk waarin alle associaties door middel van woorden ingegeven door studenten visueel worden weergegeven. Begrippen die vaker voorkomen worden groter weergegeven. Hiermee kun je bij de introductie van een nieuw thema of onderwerp aansluiten bij de voorkennis van de studenten. | • Kies online een programma waarin je een woordenwolk kunt maken. • Introduceer kort een thema/onderwerp dat je met de studenten wilt bespreken. • Laat studenten woorden ingeven via het online programma. • Bekijk met elkaar de woordenwolk en stel vragen zoals: • Wat valt op? • Welke woorden komen vaak voor? • Snap je alle woorden? | studenten en docent hebben een device nodig | Voorkennis activeren | Deze werkvorm kan je ook in groepjes van 3-4 laten maken en de verschillende woordenwolken in de hele groep met elkaar vergelijken | |||||||
Bij deze werkvorm moeten studenten de fout(en) ontdekken in een filmpje, afbeelding of tekst die gaat over de leerstof waar ze op dat moment mee bezig zijn. Dit doordat zij dingen te zien krijgen die onjuist zijn of fout gaan. | • Laat studenten een filmpje, filmfragment, afbeelding of tekst zien. • Vraag studenten om (individueel, in duo’s of in groepjes) te achterhalen welke fout(en) erin zit(ten). • Bespreek klassikaal de gevonden fouten. | Relevant filmpje, afbeelding of tekst met fouten. | Checken op begrip, instructie geven |