Bij ‘Wie of wat ben ik?’ krijgen studenten een begrip toegewezen en moeten ze raden wie of wat ze zijn door vragen te stellen aan medestudenten.
• Geef alle studenten een begrip van deze les of een van de vorige lessen. Doe dit zo dat ze het zelf niet kunnen zien, maar de rest wel. Doe dit bijvoorbeeld door deze op de rug te plakken (post-it) of met een elastiek om het hoofd. • Laat studenten nu rondlopen en aan elkaar ja-nee vragen stellen om erachter te komen wie of wat ze zijn. De studenten mogen elke persoon maar één keer een vraag stellen. • Wanneer een student het juiste antwoord heeft achterhaald, mag hij of zij gaan zitten.
• Deze opdrachten kan ook worden gedaan door studenten in groepjes te aan tafel te laten zitten en zoveel mogelijk te raden. • Variant: één student gaat naar de gang en bespreekt met de docent welk begrip hij of zij is. Vervolgens komt de student terug in de klas en stellen de andere studenten (eventueel in groepsverband) om de beurt ja-nee vragen om er achter te komen wie of wat de student is.
• Eén begrip per studenten op een kaartje. Hierbij kunnen begrippen gerust vaker voorkomen (wel goed om dit ook vooraf aan te geven). • Materiaal om het vast te maken aan de studenten. Gebruik bijvoorbeeld post-is of een elastiek om het hoofd.